Zo lang moet een zin zijn
“Wissel lange en korte zinnen af. Dan wordt je tekst levendig en voorkom je sleur.” Zo ongeveer luidt het algemene schrijfadvies van een docent Nederlands.
Vooruit: een tekst met ongeveer allemaal even lange zinnen wordt eentonig. Maar is eentonigheid per definitie negatief dan? Nee, helemaal niet.
Zeker wanneer het om een lange reeks korte zinnen gaat, die ritmisch prettig zijn, kun je er een effect mee bereiken. Je kunt de lezer ermee in een cadans brengen. Je kunt er spanning mee opbouwen.
Wanneer je kiest voor héél lange zinnen, allemaal ongeveer van dezelfde lengte, dan raak je jouw lezer zeker krijt. Niet doen dus.
Maar een advies: “wissel af”, dat geef ik je niet. Je wisselt niet af om het afwisselen. Je wisselt af omdat je moet leren een verhaal te vertellen. Zoals je spreekt, maar dan geschreven.
Stel je voor: je vertelt het verhaal dat je het allerliefst vertelt. Het is het onderwerp waar je het meest vanaf weet en wat jou het meest boeit.
De toehoorder zit op het puntje van zijn stoel. Hij volgt de bewegingen van je lippen. Zijn hersens staan helemaal open voor dit verhaal.
Jij hebt een glimlach rond je mond. Dan weer kijk je boos. Je wenkbrauwen gaan omhoog en plotseling omlaag. Je versnelt om spanning op te bouwen en vertraagt om een boodschap te laten landen. Je stem gaat omhoog, dan weer omlaag.
Wanneer jij jouw favoriete verhaal vertelt en iemand, of een groep, luistert aandachtig, dan vertel je het verhaal vanzelf vol dynamiek. Het gevolg hiervan is dat zinnen soms kort en dan weer lang zijn.
Maar dat is niet het doel, het vloeit voort uit jouw bevlogenheid.
Schrijven is niet anders dan dat: het overbrengen van jouw kennis – dynamisch en enthousiast.
Als jij jouw onderwerp interessant vindt, dan breng je dit enthousiasme over. Als jij niet blij en gemotiveerd achter je laptop of pc zit, zal de tekst niet gaan leven.
En dát is dus wat je moet gaan doen.
Je moet niet analyseren of de zinnen voldoende afwisselen in lengte. Of dat alinea’s te lang of te kort zijn. Of dat je te formeel, te ingewikkeld of te langdradig schrijft.
Als jij schrijft zoals je spreekt op jouw meest enthousiaste momenten, dan hoef je over bovenstaande zaken nooit na te denken.
Als jij super enthousiast aan een vriend vertelt over jouw favoriete onderwerp, zul je niet vervallen in ambtelijk gebrabbel. Je haalt niet al het jargon van stal om indruk te maken op hem. Je wilt dat hij je begrijpt!
En dus leg je alles uit in taal die hij snap. Wanneer een vakterm in het verhaal onvermijdelijk is of je gewoon ontglipt, dan leg je in bijzin uit wat dat woord betekent.
De stap die jij moet gaan maken is van “schrijftaal” naar “geschreven spreektaal”.
Je moet gaan leren vertellen, met geschreven tekst.
Klinkt makkelijk, en dat is het ook.
Als je maar weet hoe je ervoor zorgt dat je steeds een klein stukje van het verhaal vertelt. Zonder dat je je hoeft bezig te houden de opbouw van het verhaal. Met wat je nu precies moet vertellen. Met de lengte van alinea’s. Met de interpunctie. Et cetera.
Het voert te ver om nu uit te leggen hoe je dit precies doet. Ik heb het stap voor stap beschreven in de training “De Content Machine”.
Toch nog even terug naar de lange zinnen. Want die kunnen voor lezers een pain in the ass zijn.
Het probleem van lange zinnen is dat je erin kunt verdwalen. Dat zit zo.
Iedere lezer heeft een stemmetje in zijn hoofd. Dit stemmetje leest een tekst voor aan de hersenen. Het spreekt daarbij de tekst letterlijk uit.
En wanneer je spreekt, heb je rustpunten nodig, om de informatie te kunnen verwerken. Het stemmetje rekent erop dat deze momenten gaan komen.
Zo’n rustpunt is de punt. Punt. Einde zin. Rust.
Bij een heel lange zin waarin komma’s ontbreken, zit het stemmetje naar adem te happen. Gebeurt dit te vaak, dan put een tekst je uit.
Probeer deze zin maar eens helemaal uit lezen zonder naar adem te happen of even met je ogen te knipperen noch mag je gaan verzitten of alvast kijken hoe lang de zin nog doorgaat waarmee je nu in een achtbaan terecht komt waarvan je niet weet waar deze je brengt en door het gebrek aan komma’s en de toenemende lengte van de zin ga je twijfelen aan de intenties van de schrijver die er misschien wel op uit is om je uit te putten en te demotiveren en als het geen opzet is dan kun je niets anders dan vaststellen dat de schrijver van deze zin simpelweg geen gevoel heeft voor het behapbaar opdienen van informatie aan een lezer.
Zoals je ziet, is het heel onprettig om vast te zitten in een veel te lange zin.
De informatie komt ook steeds langzamer binnen, omdat de boodschap van de schrijver is: deze informatie moet je in één keer helemaal omvatten, om het te kunnen begrijpen.
Informatie die je in overzichtelijke brokken opdient door gebruik te maken van momenten van rust, is veel beter te behappen.
De punt bepaalt dus mede het ritme van de tekst. Het zorgt voor een rustpunt, waardoor de lezer op adem kan komen. En het bijzondere is dat je met deze rust, een tekst juist ook kan versnellen.
Want die brokjes informatie. Die kun je haast zonder nadenken. Verwerken en opslaan. Zodat je steeds sneller. Naar het volgende stukje gaat. Daarbij dwingt de punt. Als je hem vaak gebruikt. Tot korte en directe zinnen. Zonder ingewikkelde werkwoordconstructies.
Je ziet dat zoveel punten een tekst tot een machinegeweer maken. Het wordt een hamerend ritme van lezen en rust.
De informatie is op deze manier heel gemakkelijk op te nemen, maar het staccato ritme van de zinnen voelt ook weer als een dwangbuis.
Het prettigste leesritme is een ritme van afwisseling in lengte en snelheid.
Bijvoorbeeld dat een zin het ene moment zwiert, zwaait en draait, en het volgende moment een korte toevoeging doet. Dat is lekker.
Dan komt de tekst weer op gang en leidt je naar zo’n heerlijke opsomming, bij voorkeur in een drietal. Die klopt bijna altijd, omdat we hem van verre zien aankomen, ons er even aan kunnen laven en dan bevredigd achterblijven.
Kortom, de docenten Nederlands hebben toch gelijk: afwisseling maakt de lezer blij.